Dagboek van de dief
Jean Genet
‘Ik stal omdat ik honger had, maar ik zocht ook de erotiek van gevangen mannen.’ De recidivist Genet zou in 1948 voorgoed naar het bagno van Frans Guyana verbannen zijn, als de Franse president Vincent Auriol hem geen gratie had verleend op aandringen van Cocteau, Sartre en Gide. In de jaren vijftig werd hij op handen gedragen in de chique salons van Parijzenaars, die niets leiver wilden dan dat de verdoemde dichter met het kaalgeschoren hoofd hun zilveren lepels ontvreemdde, aldus de criticus Bertrand Poirot-Delpech in Le Monde. Maar sinds Genet had ontdekt dat hij zijn verlangens op kon schrijven en het woord zijn talisman, zijn fetisj werd, hoefde hij niet meer te stelen. De misdaad, de wreedheid, het verraad werden metaforen in zijn literaire werk…
Het werk van Genet is altijd paradoxaal. Rozen van liefde bloeien op uit stinkende pisbakken. Overwinning ligt in onderworpenheid. Minnaars verraden en kelen elkaar uit liefde. Zwarten spelen blanken, mannen spelen dienstmeiden, om zich in theatrale travestie de heersende maar verwerpelijke orde eigen te maken en te vernietigen. Het zijn rituelen rond de onvermijdelijke dood, erotische fantasieën bij de zelfbevrediging. Genet verenigde de typisch homoseksuele tegenstellingen, zoals Sartre heeft geschreven: berusting, passiviteit, masochisme en activisme, wreedheid, existentie – Jac Heijer – NRC Handelsblad