Spion aan de muur
John Le Carré
Een doorlaatpost bij de Berlijnse muur. Een man in een oude regenjas klimt op zijn fiets en begint te rijden. Naar het Westen. Langs één Vopo moet hij nog. Daar is de witte lijn. Dan is hij veilig. Op dat ogenblik flitst het zoeklicht aan. De lichtbundel houdt de man vast, als een konijn in de koplampen van een auto. Het eerste schot lijkt hem vooruit te duwen, het tweede haalt hem terug. De man zakt ineen, bedolven onder zijn neerkletterende fiets. Weer is een Engelse topspion geliquideerd. Maar in Londen wordt het scenario voor de wraak al geschreven. Pion in dat spel: Alec Leamas, agent van de Britse Geheime Dienst, verbitterd, ongehoord moe. Als een prooi wordt hij uitgezet, een ontslagen, verslaafd, ontluisterd agent. Een paar maanden maar. Dan happen de Oostduitsers toe. Ze melken hem uit, kopen zijn informatie. En Leamas speelt mee, vakkundig, verbeten naarmate de wraak nadert. Maar als hij eindelijk, zijn slachtoffer ruikt, blijkt het spel nog cynischer dan het al leek. In Londens smerige scenario is geen plaats voor gevoelens als liefde of wraak. Leamas is niet meer dan een koud werktuig. De apotheose van Le Carré’s meesterwerk is dan ook even bitter als onafwendbaar.